Van Ostadelaan 15 Naarden
Artur Bär
Untergrombach 26 oktober 1883 – Auschwitz 7 september 1942
Sofia Bär – Oppenheimer
Gemmingen 19 mei 1886 – Auschwitz 7 september 1942
Lore Karoline Bär
Mannheim 18 december 1913 – Auschwitz 7 september 1942
Ruth Käthe Bär
Mannheim 25 december 1919 – Auschwitz 30 september 1942
Walter Leo Bär
Mannheim 14 januari 1922 – Auschwitz 30 september 1942
Sofia Oppenheimer wordt op 19 mei 1886 geboren in Gemmingen, Duitsland. Zij wordt Selma genoemd. Ze volgt een mode-opleiding en gaat aan het werk als naaister. In december 1911 trouwt ze met Artur Bär. Artur is drie jaar ouder dan Selma. Hij is geboren in Untergrombach en werkt in Mannheim als houthandelaar.
Het paar vestigt zich in Mannheim en krijgt daar drie kinderen. Eerst twee dochters: Lore Karoline in 1913 en Ruth Käthe op eerste kerstdag 1919. Beide dochters volgen, net als hun moeder, een mode-opleiding en gaan aan het werk als naaister. In 1922 wordt zoon Walter Leo geboren. Hij volgt een opleiding als werktuigbouwkundige en gaat aan het werk als leerling-mecaniciën.
Als vader Artur tijdens de jodenvervolging in 1937 gedwongen wordt om met zijn werk te stoppen, besluit het gezin te vluchten. Zij zoeken hun toevlucht in Nederland en melden zich op 30 juni van dat jaar aan bij het bevolkingsregister in Rotterdam. Zij krijgen een woning toegewezen in de Rochussenstraat. In deze pas gebouwde woning worden meerdere gezinnen ondergebracht.
Het gezin blijft drie jaar in Rotterdam. Maar in 1940, na de bezetting door de nazi’s en de bombardementen, zoekt het gezin een veiliger plek om te wonen. Die vinden ze in Naarden, op de Van Ostadelaan 15, in een rij huizen die is gebouwd door de eigenaar van Kwekerij Jurrissen.
Jurrissen woont zelf met zijn gezin op de hoek van de straat. Door de concurrentie in de tuinbouw moest hij een deel van zijn grond een andere bestemming geven. De rij huizen wordt grotendeels betrokken door Duits-joodse vluchtelingengezinnen.
De familie Jurrissen zorgt goed voor de huurders. Met raad en daad helpen zij hun Joodse buren terwijl de anti-joodse maatregelen van de nazi’s steeds strenger worden. Maatregelen die door de gemeente Naarden voortvarend worden nageleefd en uitgevoerd.
In het voorjaar van 1942 gaat het gerucht dat alle Joodse families in Naarden gedwongen worden te evacueren. De inboedel van de woningen wordt geïnventariseerd en niemand mag ook nog maar iets uit de woning laten verdwijnen. Toch wordt stiekem een aantal kostbare zaken ondergebracht op de zolder van de familie Jurrissen, hun huurbaas. De familie Bär verbergt twee grote hutkoffers op de zolder van Jurrissen. Daarin zit de kostbare linnenuitzet van de dochters Lore en Ruth, voor als ze ooit gaan trouwen. Moeder Jurrissen en haar dochter Coby vergapen zich aan de prachtige zelfgenaaide inhoud van de koffers.
Als de gewapende Sicherheitsdienst aanklopt bij een van de buren op zoek naar verborgen spullen ontstaat er paniek. Jurrissen kan dan niet anders dan toegeven dat hij een aantal zaken van de Joodse gezinnen in bewaring heeft genomen. De zolder wordt verzegeld en Jurrissen wordt gedwongen alle verstopte juwelen en andere kostbaarheden van zijn joodse huurders af te staan. Ook de twee koffers met de linnenuitzet van de dochters Bär.
Op 25 juni 1942 wordt de gedwongen evacuatie van de Naardense joden bekendgemaakt. Ze moeten allemaal naar Amsterdam verhuizen, naar een van de joodse buurten. Een dag later liggen de evacuatielijsten al klaar bij de politie. Die worden nog diezelfde dag verstuurd naar de directies van de gas-, elektriciteits- en waterleidingbedrijven. Er is helaas geen ontkomen meer aan.
De evacuaties vanuit Naarden naar Amsterdam vinden plaats in de week van 29 juni tot en met 3 juli 1942. De korpschef meldt in juli aan zijn leidinggevende dat de gedwongen evacuatie ‘een vlot verloop heeft gehad’.
Het gezin Bär moet verhuizen naar de Edelweissstraat in het Amsterdamse Asterdorp, een ommuurd complex woningen. Voor de nazi’s volmaakt geschikt om de joden te concentreren en te isoleren, waarna de systematische deportatie makkelijker uitvoerbaar zal zijn.
Al op 10 augustus 1942 worden Ruth en haar broer Walter via een korte stop in Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd. In de trein zitten in totaal 552 joden. De meesten van hen worden direct na aankomst vergast.
Walter en Ruth niet. Zij worden geselecteerd voor dwangarbeid. Beiden leven nog bijna zes weken. Daarna, op 30 september 1942 vinden ook zij de dood in de gaskamers. Walter is dan twintig jaar oud, Ruth drieëntwintig.
Drie weken na hun zoon en jongste dochter, op 3 september 1942, worden Artur, Selma en hun oudste dochter Lore vanuit Amsterdam naar Auschwitz gedeporteerd. Zij zijn maar één dag in Westerbork, en misschien niet eens: het kan ook zijn dat zij de nacht in de trein hebben doorgebracht. Op 4 september vertrekt de trein met 713 joden. Direct na aankomst worden zij vermoord. Op dat moment waren Walter en Ruth dus nog aan het werk in Auschwitz.
Bronnen: Joods Monument, Oorlogsbronnen, Archief Gooi en Vechtstreek, ArolsenArchiv, Rotterdam Stadsarchief, Mannheim.de, My Heritage, Geni.com.
Verhalen van buurtgenote mevrouw Coby Jurrissen uit Naarden.