Stadhouder Willem II-laan 14 Naarden
Joseph Polak
Deventer 18 oktober 1889 – Auschwitz 11 februari 1944
Duifina Polak-de Paauw
Amsterdam 18 juni 1897 – Auschwitz 11 februari 1944
Joseph trouwt in 1928 met Duifina de Paauw (roepnaam Fien) en zij gaan wonen in de Jan van Eijckstraat 6 in Oud-Zuid. De familie heeft het financieel goed (Fien komt uit een gefortuneerde zakenfamilie) en het leven in de cultureel rijke buurt van Amsterdam verloopt probleemloos en prettig, al worden de eerste tekenen van antisemitisme in de jaren twintig en dertig al duidelijk.
Vader Jo voetbalt met Hans en Leo op het veldje vlakbij de Jan van Eickstraat. Hij riep “schleipie” als de kinderen ‘s avonds binnen moesten komen.
Hun opa, Louis de Paauw, door hen steevast Gropa genoemd, haalt elke zaterdag de twee jongetjes op om naar de sjoel op het Obrechtplein te gaan, want Jo is van huis uit niet erg orthodox. De eerste avond van Pesach wordt daarom altijd bij Gropa gevierd op de Stadionweg 92-hs.
Dit alles weet Leo(nard) Vis zich (94 jaar oud in 2025) nog haarfijn te herinneren. Oom Jo was een verschrikkelijk leuke man, vindt hij, met veel humor, een goede maar hardwerkende vader. Tante Fien was daarentegen wat gereserveerder, formeler van aard. Zij was erg close met haar zus, de moeder van Leo.
De inval van de Duitsers in 1940 verandert echter alles.
Vanuit Amsterdam trekken de drie gezinnen van de zussen De Paauw naar het Gooi. Jo en Fien gaan wonen in de Stadhouder Willem II-laan, in de hoop dat het daar veiliger is. Ze kennen die omgeving omdat ze in het Gooi wel op vakantie gingen.
Jo werkt samen met zijn vijf broers Arnold, Salomon, Emanuel, Maurits en Abraham in de pyjamafabriek EMPEE, gevestigd aan de Herengracht nummer 110 in Amsterdam. Vader Marcus is inmiddels overleden.
Cisca, Fiens zus, heeft in die tijd goed contact met een broer van Jo, die na de Eerste Wereldoorlog in Australië een nieuw bestaan heeft opgebouwd. Een poging van Cisca om haar gezin en de gezinnen van haar zussen eveneens naar Australië te laten emigreren mislukt, want de drie schoonzoons weigeren een voor een hiervan gebruik te maken, omdat de vader van de zussen niet mee mag. Hij is te oud om er te kunnen werken en krijgt geen visum.
Door de steeds strengere beperkingen als gevolg van de jodenvervolging wordt het leven in de Gooise jaren voor de gezinnen steeds moeilijker. De fabrieksactiviteiten kunnen niet worden voortgezet.
In 1942 worden de Joodse gezinnen in het Gooi gedwongen te verhuizen naar Amsterdam. Jo en Fien gaan niet lang daarna, evenals hun zoon Hans, separaat in onderduik.
Jo heeft waarschijnlijk op verschillende onderduikadressen gewoond voordat hij uiteindelijk in Den Haag wordt verraden. Op 18 januari 1944 wordt hij op zijn onderduikadres bij Waldemar Nods en Rika van der Lans (bekend van het boek Sonny Boy van Annejet van der Zijl) samen met hen en nog drie Joodse onderduikers gearresteerd en gevangen gezet in cel 317 van het Oranjehotel, zoals de Scheveningse Strafgevangenis wordt genoemd. Daar zit hij ruim een week opgesloten voordat hij op 8 februari 1944 naar Westerbork wordt getransporteerd.
Waar zijn vrouw Fien ondergedoken is geweest, is niet bekend. Wel is duidelijk dat zij tegelijk met haar man Jo in Westerbork aankomt.
Joseph en Duifina worden op 8 februari 1944 tegelijk met 1013 andere gedeporteerden, onder wie 263 kinderen, van Westerbork naar Auschwitz getransporteerd en direct na aankomst vergast.
Dr. Lou de Jong schreef over dit transport:
Op 4 februari 1944 stuurde de kampcommandant Gemmeker een telex naar Den Haag waarin hij zei dat “hij het dringend noodzakelijk (achtte) om, ongeacht infectie- en koortsziekten, de deportatie van de zieke Joden te doen plaatsvinden” (….). De kamparts heb ik meegedeeld dat er geen voor transport ongeschikten zijn, behalve als de te deporteren Jood met zekerheid binnen 3 – 8 uur zou overlijden”.
Philip Mechanicus, schrijver van “In Depot, Dagboek uit Westerbork”, schreef over dit transport:
“Woensdag 9 februari. Het transport van de zieken van de ziekenbarakken naar de trein gisteren tart alle beschrijving. OD’ers die met paard en wagen voorreden, hebben de zieken op bedden naast en op elkaar op de wagen geschoven. (….) Terwijl natte sneeuw uit de donkere hemel droop en alles met een klam, klef wit waas bedekte, in het donker van een wintermorgen. Zo zijn ze ook naar de beestentrein gereden, hobbelend en botsend. (….). Misschien wel het beestachtigste transport van alle transporten die er zijn gegaan.”
Het textielbedrijf EMPEE wordt na de oorlog voortgezet als Marcus Polak BV op de Nieuwe Keizersgracht 54 (latere 52) in Amsterdam door Joseph Polaks zoon Hans, die als een van de weinigen van de vooroorlogse familie Polak de Holocaust in onderduik heeft overleeft. Hij wordt opgenomen in het gezin van zijn tante Cisca Vis- de Paauw; zij overleefde als enige van de drie zussen de oorlog in onderduik.
Naast het weer opzetten van het textielbedrijf, heeft Hans in de naoorlogse jaren vanuit Huize Vis o.a. een Joods contactblad (“Ons Contact”) uitgebracht in Bussum/Naarden, die voor een zakcentje werd rondgebracht door zijn neef Arthur Vis, de broer van Leo. Hij heeft op deze manier geprobeerd actief bij te dragen aan het weer op gang brengen van de lokale Joodse Gooise Gemeenschap, zoals hij dat eind jaren ‘50 ook deed in zijn woonplaats Amstelveen met de oprichting van een sjoel en de Algemeen Joodse Vereniging voor Amstelveen en Omstreken (AJV). Hans leefde kortom een zeer actief naoorlogs Joods bestaan.
Maar over de oorlog, zijn onderduik en zijn ouders Jo en Fien werd thuis nooit meer gesproken.
Bronnen:
Joods Monument, Oorlogsbronnen, Joods Cultureel Kwartier, Oranjehotel, Streekarchief Gooi- en Vechtstreek, Delpher, Stadsarchief Amsterdam, Haags Gemeentearchief, Nationaal Archief, Dr. L. de Jong, “Nederland in de Tweede Wereldoorlog”, Philip Mechanicus, “In Depot. Dagboek uit Westerbork”, Foto’s en verhalen van nabestaanden.