Selecteer een pagina

Simon Stevinweg 4b Bussum

Daniël Vos
Amsterdam 5 maart 1900 – New York 2 juli 1973

Betsy Vos-Bueno de Mesquita
Amsterdam 13 mei 1908 – Sobibor 2 april 1943

Jacob Vos
Bussum 2 juni 1934 – Sobibor 2 april 1943

Letty Mia Vos
Bussum 16 juni 1936 – Sobibor 2 april 1943

Stel je voor:
Een moeder met haar twee kinderen in de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam, de verzamelplaats voor Joden die op transport gaan naar Westerbork. Wat daarna komt, is voor de moeder op dat moment nog onbekend. Tussen honderden bepakte mensen en in een zee van lawaai weet een vriendin uit Bussum, Ans Pletinckx, haar met veel moeite te vinden. Ans heeft een Ausweis bij zich van de Kinderbescherming Hilversum. Daarmee zouden Betsy’s kinderen mee naar buiten kunnen, officieel voor “nader onderzoek”. Maar Betsy weigert. Ze gelooft in een goede afloop van de reis en wil haar kinderen niet alleen laten. Het blijkt een fatale beslissing. Nog geen twee weken later zijn ze alle drie dood — vergast in Sobibor.

Die moeder met haar twee kinderen woonde hier, aan de Simon Stevinweg.
Haar naam was Betsy Bueno de Mesquita. Ze is geboren als jongste van vier in Amsterdam (1908), maar groeide op in Bussum. Betsy deed eindexamen aan de Gooische HBS en volgde daarna de opleiding heilgymnastiek en massage in Amsterdam. In 1932 trouwde ze met Daniël Vos. Ze huurden een huis aan de Korte Singel, waar hun twee kinderen werden geboren: Jacob (Japie, 1934) en Letty (1936). Eind juli 1939 betrokken zij dit huis aan de Simon Stevinweg 4B.

Daniël droomde ervan schrijver te worden en Betsy steunde hem daarin, maar hij voorzag zijn gezin van een inkomen als handelsreiziger in onderdelen voor fietsen, naaimachines en stofzuigers. Hij schreef onder meer korte verhalen, voor de Joodse jeugdkrant Betsalel, columns en essays voor het Nieuw Israelietisch Weekblad, het Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland, Favoriet en de Gooi- en Eemlander. Zijn hart lag waarschijnlijk bij het schrijven van kinderboeken, waarvan hij er bijna veertig publiceerde. Veel van die boeken draaiden om voetbal.

In zijn boek Bij Vrolijke Familie schetst hij zijn ideaalbeeld van het leven: een welgesteld gezin in Bussum, met een vader die al pijprokend vanuit zijn studeerkamer de wereld beschouwt, die essays voor de krant en boeken schrijft, met de kinderen de eendjes voert in het Mouwtje en met het hele gezin langs Fortwerk 4 en de sportvelden de hei op wandelt. Hij beschrijft een idyllisch burgerlijk en gelukkig gezin in een dorp vol groen en natuur.

In zijn kinderboeken toont hij zich optimistisch, maar in zijn artikelen klonk regelmatig zijn zorg door over het opkomende antisemitisme. Hij schreef enthousiast over het zionisme en zag In Palestina een mogelijke veilige haven voor de vervolgde Joden uit Duitsland. In 1939 publiceerde hij in De Joodsche Middenstander een gedicht dat eindigt met:

Ergens in de wijde wereld vaart het schip der zelfmoord,
Doelloos, nergens is er landing.
Steeds blijft ’t schip maar in de branding.
’t Beloofde land zien ze verschijnen,
In hun geest, gekweld door pijnen.
Zien ze Dachau weer verschijnen,
Dan maar liever overboord!

Waarschijnlijk waren het socialistische sympathieën die hem er in december 1940 toe brachten zich aan te sluiten bij de verzetsgroep rond Rinus Dubelaar. Daniël schreef en verspreidde verzetspamfletten. Op 2 augustus 1941 werd hij door de gemeentepolitie gearresteerd en overgedragen aan de Sicherheitspolizei. Hij kreeg vier jaar tuchthuisstraf opgelegd door de Duitse Krijgsraad te Utrecht en, na een kort verblijf in de Scheveningse gevangenis (Hotel Oranje), volgde een zware tocht langs verschillende gevangenissen en tuchthuizen in Duitsland, die in Dachau eindigde.

Tijdens die gevangenschap was er aanvankelijk briefcontact. Eerst in het Nederlands, later verplicht in het Duits. Enkele van die brieven zijn bewaard gebleven in Duitse archieven — waarschijnlijk de exemplaren die door de censuur zijn onderschept. Daniël schreef over de dwangarbeid, het slechte eten en zijn afnemende gezondheid. Betsy probeerde hem in haar brieven op te beuren: “Hou vol, het duurt niet lang meer.” Ze schreef enthousiast over de kinderen en hun schoolprestaties. Jacob (Japie) en Letty schreven ook zelf brieven aan hun vader.

In de tweede helft van 1943 hield de briefwisseling op. Terwijl Daniël vastzat, werd Betsy in december 1942 gedwongen te verhuizen naar Amsterdam, naar het pand waar eerder haar vaders bedrijf gevestigd was: Mauritsstraat 16-huis.

Betsy geloofde dat ze na Westerbork verder zou gaan naar werkkampen in de nieuwe Duitse gebieden in het Oosten, waar ze uiteindelijk herenigd zou worden met Daniël. Op 27 maart 1943 arriveerde ze met haar kinderen in Westerbork. Drie dagen later werden ze op transport gesteld naar Sobibor. Op 2 april 1943 werden ze daar vermoord. Jacob was 8 jaar, Letty 6.

Daniël wist in gevangenschap niets van hun lot. Uiteindelijk belandde hij in Dachau en vervolgens in het werkkamp Allach, waar hij als keukenhulp de oorlog wist te overleven — dankzij de etensresten uit de pannen.

In mei 1945 keerde hij via Eindhoven terug naar Bussum. Daar moest hij uiteindelijk de waarheid onder ogen zien: zijn vrouw en kinderen zouden nooit terugkomen. Later hoorde hij dat ze op 2 april 1943 in Sobibor waren vermoord.
Na de oorlog was Daniël een gebroken man. Toch hertrouwde hij in 1947, kreeg nog een zoon en een dochter en emigreerde in 1953 met zijn nieuwe gezin naar New York. Daar overleed hij in 1973.

Bronnen: Hauptstaatsarchiv Düsseldorf, Arolsen Archiv, Delpher, Stichting Geschiedenis Kinder- en Jeugdliteratuur, Archief Gooi en Vechtstreek, Stadsarchief Gemeente Amsterdam, Nationaal Archief, Noordhollands Archief, Joods monument, NIOD, Gedenkboek van het Oranjehotel van E.P. Weber en mondelinge overlevering door Joan MacDonald-Vos en Jan-Willem Henfling.

Nabestaande Joan MacDonald publiceerde haar eigen herinneringen in GooisemerenNieuws. Lees hier haar verhaal.