Mecklenburglaan 19 Bussum
- Theresia Kinsbergen
Amsterdam 12 april 1878 – Sobibor 14 mei 1943 - Eleonora Kinsbergen
Amsterdam 7 mei 1882 – Sobibor 14 mei 1943 - Sara Kinsbergen
Amsterdam 9 juni 1889 – Sobibor 28 mei 1943 - Flora Kinsbergen
Amsterdam 17 december 1890 – Sobibor 28 mei 1943 - Catharina Kinsbergen
Amsterdam 21 juli 1893 – Sobibor 28 mei 1943 - Jeanette Velleman
Amsterdam 27 mei 1910 – Amsterdam 1 juli 1973 - Emil Schreiber
Böhmisch Leipa (Tsjechië) 19 januari 1883 – Auschwitz 25 oktober 1944 - Lotte Schreiber-Weiner
Mies (Tsjechië)16 juli 1917 – Auschwitz 25 oktober 1944 - Jacob Visser
Deventer 18 februari 1851 – Westerbork 5 mei 1943 - Esther Visser-Hirsch
Tiel 2 april 1863 – Sobibor 23 juli 1943 - Rosette Themans-van Spiegel
Deventer 18 februari 1858 – Sobibor 30 april 1943
Vijf van de zusters Kinsbergen zijn in de oorlog omgebracht door de Duitsers. Ze waren thuis met maar liefst 8 dochters, één overleefde de oorlog, één overleed al in 1909 en één in 1941, voor de deportaties begonnen.
Van de 5 omgebrachte zussen weten we dat ze eigenaar waren van het pension aan de Mecklenburglaan dat ook hun naam droeg: Kinsbergen.
Verder is er van het vermoorde vijftal weinig bekend. Ze waren allen ongehuwd en drie van hen dreven het pension: Theresia, Eleonora en Catharina. Flora was violiste en Sara werkte als winkelmeisje.
Vanuit Vught volgde deportatie naar kamp Westerbork en uiteindelijk naar Sobibor.
De zus die de oorlog overleefde was Rebecca. Zij was in 1909 getrouwd met Karel Abraham Velleman die in 1933 overleed. Het echtpaar had een dochter, Jeanette Velleman, geboren in 1910. Ook zij overleefde de oorlog door met haar moeder onder te duiken in de omgeving van Drachten. Moeder Rebecca overleed in 1954 in Bussum. Dochter Jeanette in 1973 in Amsterdam. Een zoon van het echtpaar, Abraham Mozes, overleefde de oorlog niet. Hij is vermoord in 1944.
Bronnen: Gooi en Vecht Historisch, Joods Monument, Archief Amsterdam, USHMM, Yad Vashem, Open archieven.
Het verhaal van Emil en Lotte Schreiber-Weiner
Emil Schreiber was een arts of chemicus van Tsjechische oorsprong. Hij woonde een tijd in Duitsland, waar hij in de jaren ‘30 trouwde en ook weer scheidde in Düsseldorf.
Kort voor de oorlog, in augustus 1939, kon hij nog wegkomen naar Nederland en arriveerde op 56-jarige leeftijd in Leiden. Vanaf 1941 woonde hij in Bussum, in pension Kinsbergen aan de Mecklenburglaan 19.
Op 30 juli 1942 trouwde hij in Amsterdam opnieuw, met de 17 jaar jongere Lotte Weiner. Het echtpaar vestigde zich aan de Geulstraat 26 III in Amsterdam. Ze hebben maar kort op dat Amsterdamse adres gewoond want al in november 1942 moesten ze op transport naar Westerbork. Van daar werden ze pas meer dan een jaar later, in april 1944, gedeporteerd naar Theresienstadt. Een paar maanden later , op 23 oktober, volgde de deportatie naar hun eindbestemming Auschwitz. Daar zijn ze kort na aankomst vermoord.
Er is maar weinig over het paar bekend. Er zijn geen foto’s of andere herinneringen.
Bronnen: Gooi en Vecht Historisch, Joods Monument, Archief Amsterdam, USHMM, Yad Vashem, Open archieven.
Het verhaal van Jacob en Esther Visser-Hirsch
Maar aan dat geluk kwam een einde door alle beperkende maatregelen van de Jodenvervolging. Als eerste ondervond zoon Asser daarvan de gevolgen. Hij werd in 1942 gearresteerd en ingesloten in Westerbork. De familie kwam daartegen in verzet omdat Asser Nederlands Hervormd was, waardoor hij vrijgesteld was van deportatie. De bejaarde Jacob ging persoonlijk verhaal halen in Drenthe. Asser kreeg veel brieven, die bewaard zijn gebleven, van familieleden die hun steun uitspraken. Ook de Nederlands Hervormde Kerk bemoeide zich met de zaak. Het hielp: Asser kwam vrij. Voorlopig.
Het jaar daarop, op 22 april 1943, werden Jacob en zijn vrouw Esther vastgezet in Westerbork. Volgens de registratiekaart van de Joodse Raad had Jacob een zogeheten Albersheim-verklaring. Dat hield in dat de hoogbejaarde man geschikt was om werk te doen in Palestina. Vermoedelijk was deze verklaring aangevraagd omdat Emile, hun oudste zoon, in Palestina woonde.
Nog geen twee weken na aankomst in Westerbork overleed Jacob, op 5 mei 1943. Hij werd in het kamp gecremeerd op 7 mei 1943. Zijn vrouw Esther werd op 20 juli van dat jaar gedeporteerd naar Sobibor, gelijk met 2.186 anderen. Gelijk na aankomst werd ze vermoord, op 23 juli 1943.
Het jaar daarop, in 1944, werd hun zoon Asser voor de tweede keer gearresteerd en geïnterneerd in Westerbork. Deze keer was er geen redding mogelijk. Hij werd gedeporteerd en vermoord. Zijn vrouw Elvire en hun dochters Ennie en Bertie hebben de oorlog overleefd. Elvire en Ennie waren ondergedoken. Bertie was in Westerbork tot na de oorlog.
De andere drie kinderen, Emile, Betje en Caroline, overleefden de oorlog. Emile was al voor de oorlog naar Palestina geëmigreerd met zijn vrouw en kinderen. Betje was getrouwd met een niet-joodse man, Thijs Bennekers. De Bennekers woonden in Deventer en Betje en haar zoon Paul droegen daar geen ster. Ze heeft zich niet gemeld voor transport. De Bennekers waren actief in het verzet. Caroline wist met haar man Meijer Souget en jongste dochter Esther onder te duiken. Ook hun oudste dochter Hannah overleefde de oorlog door onder te duiken. Hun zoon Jaap is verraden, gedeporteerd en vermoord.
Een familiefoto in gelukkiger tijden, 1936. Vlnr, achterste rij: Asser Visser, Abraham Meijer (Bram) Hirsch, Thijs Bennekers, Jacob Visser, Stella van Dam, Esther (Etty) Visser-Hirsch, Leentje Visser, Abraham (Bram) van Son, Elvire Visser, Moss Wolff, Jenny Wolff-Hirsch, Meijer Souget. Voorste rij: Jaap Souget, Paul Bennekers, Jaap Visser, Bertie Visser
Bronnen: Joods Monument, Oorlogsbronnen, Archief Gooi en Vechtstreek, Delpher, Arolsen Archive (D), Joods Historisch Museum, Westerborkportretten, Collecties Kamp Westerbork, Nationaal Archief, NIOD, Nationaal Archief, CBG (Centraal Bureau voor Familiegeschiedenis), uitgebreide documentatie van nabestaanden.
Het verhaal van Rosette Themans-van Spiegel
Het echtpaar woonde op de Fortlaan 4. Na het overlijden van Salomon verhuisde zijn weduwe op 1 maart 1937 naar pension Kinsbergen aan de Mecklenburglaan 19. Van daaruit is zij afgevoerd naar Westerbork en vervolgens naar Sobibor. Daar is ze volgens het U.S. Holocaust Memorial Museum op 30 april 1943 vermoord, 85 jaar oud.
Over het echtpaar is weinig bekend. Ze hadden twee kinderen: een dochter, Betsy Charlotte (geboren op 19 april 1893, overleden op 23 oktober 1917) en een zoon, Isidore Lodewijk (geboren op 26 juni 1894, overleden op 23 juli 1988, vermoedelijk in de VS) Er zijn voor zover bekend geen levende nabestaanden.
Bronnen: Gooi en Vecht Historisch, Joods Monument, USHMM, Yad Vashem, Open archieven.