Keizer Ottostraat 28 Bussum
Rosina van Kollem-Melkman
Amsterdam 11 april 1875 – Sobibor 23 april 1943
Betje Melkman
Amsterdam 14 oktober 1877 – Sobibor 23 april 1943
Het verhaal achter het adres Keizer Ottostraat is het verhaal van de twee zussen Melkman.
Betje was de jongste. Toen de oorlog uitbrak was ze 62. Ze was ongehuwd en kinderloos. Voor ze naar Bussum kwam woonde ze in Amsterdam, waar ze ook was geboren. Over haar leven is verder niet veel bekend.
Er zijn meer gegevens over haar oudere zus Rosina. Zij was 64 aan het begin van de oorlog. Ze was toen al geruime tijd weduwe. Haar man was Eliazer van Kollem, met wie ze trouwde in 1899. Hij was geboren in 1872 in Amsterdam. In 1929 overleed hij en werd begraven op de joodse begraafplaats in Bussum.
Rosina en Eliazer hadden twee kinderen. De oudste was Isaac. Hij werd geboren op 18 juni 1900. Hijman was de jongste zoon. Hij is van 9 april 1903. Beide zoons en hun kinderen overleefden de oorlog.
Het echtpaar kwam in 1916 in Bussum wonen. Hun eerste adres daar was Voormeulenweg 22. In september 1919 verhuisden ze naar de Keizer Ottostraat.
Beide zussen werkten in Amsterdam in de diamantindustrie. Van Rosina is ook een lidmaatschapsbewijs bewaard gebleven van de vakbond voor diamantbewerkers. Ze bedankte als lid in 1932. Dus waarschijnlijk reisde ze tot die tijd voor haar werk heen en weer tussen Bussum en Amsterdam.
Tijdens de bezetting werden de anti-joodse maatregelen steeds scherper. Ook beide zussen ondergingen het proces van steeds verder uit de samenleving te worden verbannen.
Hun noodlottig einde begon in 1943. Als eerste werd Betje op 23 januari gedwongen te verhuizen naar Amsterdam. Voor veel joden de eerste stap naar de ondergang. Ze werd ondergebracht op het adres Tilanusstraat 33-1.
Ruim een maand later, op 25 februari werd ook Rosina gedeporteerd, naar hetzelfde adres in Amsterdam.
Daar woonden ze niet lang. Want op 13 april volgde hun deportatie naar kamp Westerbork, het tussenstation naar de vernietigingskampen. Een week later, op 20 april 1943 werden beide zussen op de trein gezet naar Sobibor. Het was hun laatste reis, samen met bijna 1200 anderen in diezelfde trein.
Gelijk na aankomst, drie dagen later, werden ze vergast.
Het is opvallend dat de kinderen en kleinkinderen van Rosina de jodenvervolging wél overleefden. Van haar oudste zoon Isaac weten we dat hij met zijn vrouw en kind was ondergedoken in Drachten, Friesland. Ze kregen daar ondermeer ondersteuning van de plaatselijke LO (Landelijke organisatie voor de hulp aan onderduikers). Vanwege dreigend gevaar moesten ze verschillende keren van onderduikadres veranderen. De families op twee van die onderduikadressen werden na de oorlog onderscheiden met de Yad Vashem-onderscheiding. Isaac is in 1976 overleden.
Zijn broer Hijman, de jongste zoon van Rosina, overleefde de oorlog óók. Hij was gemengd gehuwd, dus viel buiten de vervolging.