Joan: ‘Waarom kerstmis begint met het poetsen van mijn vaders tafelzilver?’
Het zilveren bord met bewerkte randen werd vóór de Tweede Wereldoorlog in Duitsland gemaakt en, samen met het overige bestek, stukje bij beetje verzameld door mijn vader, Daniel Vos, en zijn eerste vrouw, Betsy Bueno de Mesquita. Het jonge stel breidde de collectie uit terwijl ze hun gezin opbouwden. In 1932 verhuisden ze van Amsterdam naar Bussum om dichter bij haar familie te zijn en omdat het daar natuurlijk fijner wonen was met kinderen. Vervaagde zwart-witfoto’s met gekreukelde randen tonen een bescheiden bakstenen huis met een tuin aan de Simon Stevinweg. Van daaruit was het een korte wandeling naar het Mouwtje, waar de kinderen – een jongen en een meisje – de eendjes voerden. Naast zijn werk in de groothandel in fietsonderdelen schreef mijn vader kinderboeken. Als dochter van een boekhandelaar was Betsy daar vanzelfsprekend helemaal voor. Op een dag, zo hoopten zij, zou mijn vader vast een beroemd schrijver worden.
Het verzamelen van tafelzilver, een traditie die begon bij hun huwelijk, ging door terwijl de dreiging van een Duitse inval steeds ernstiger werd. Op de dag dat de nazi’s de Nederlandse grens overstaken, wisten de twee broers van mijn vader naar Amerika te vluchten. Daniel wilde zijn gezin niet achterlaten en ze hadden niet de middelen om samen te ontsnappen. In het eerste oorlogsjaar sloot mijn vader zich aan bij een Bussumse verzetsgroep om de Duitsers te saboteren. Ze wisten wapens en munitie uit een bunker in de vesting Naarden mee te nemen. Helaas werd de groep kort daarna opgepakt. Begin 1942 veroordeelde een militaire rechtbank in Utrecht Daniel tot een langdurige tuchthuisstraf. Zijn eerste verblijf was in de Scheveningse Koepel (Hotel Oranje). Van daaruit belandde hij, via een reeks gevangenissen, uiteindelijk in een van de concentratiekampen van Dachau. Andere leden van de groep, onder wie Fokke Bleeker, waren Marinus Dubelaar (waarnaar de groep is vernoemd) en Hendrik Visser. In Bussum-Zuid herinnert de Fokke Bleekerstraat aan die groep en in Naarden de Dubelaarstraat.
Eind 1942 dwongen de nazi’s Betsy en haar kinderen om naar het getto in Amsterdam te verhuizen. Enkele dagen daarvoor had zij het tafelzilver toevertrouwd aan de buurman en familievriend. “Je zult terugkomen om het op te halen”, verzekerde hij haar. Hoewel niemand dat toen nog durfde te geloven. Betsy en haar kinderen woonden nog maar kort in Amsterdam toen ze naar Westerbork werden overgebracht. Slechts enkele dagen later, op 1 april 1943, werden ze met een speciale trein naar Sobibor gedeporteerd, waar ze op 2 april, direct na aankomst, werden vermoord. Mijn vader overleefde de opeenvolgende reeks tuchthuizen en kampen door in de keuken te werken, levend op aardappelschillen en andere restjes van het voedsel dat hij voor de bewakers mocht klaarmaken. Tijdens deze gevangenschap vernam hij dat zijn vrouw en kinderen in Duitsland waren overleden.
Na de bevrijding van Dachau en een korte, gedwongen herstelperiode in België vond mijn vader zijn weg terug naar Bussum, waar hij in mei 1945 arriveerde. Daar kreeg hij via het Rode Kruis de bevestiging dat zijn vrouw en kinderen door de nazi’s waren vermoord, net als zijn ouders en vele andere familieleden. Pas toen, na zijn terugkeer in Bussum, drong het verlies echt tot hem door. In Bussum vond hij zijn huis bewoond door onbekenden, maar ook zijn vriend en vroegere buurman. Daar haalde hij zijn tafelzilver op. Hij hertrouwde met een veel jongere vrouw uit Bussum, die later mijn moeder werd, en verhuisde kort daarna met haar en hun twee kinderen naar Amerika. Toen ik opgroeide, bewaarde mijn vader het tafelzilver in een lade en haalde hij het er af en toe uit om ernaar te kijken. Soms huilde hij er zachtjes bij.
Jaren later, toen het bestek mijn eigendom werd, besloot ik het dagelijks te gebruiken. De stukken werden jaarlijks gepoetst voor de feestdagen. De set was onvolledig, waardoor we niet genoeg couverts hadden om alle gasten tijdens die feestdagen te bedienen. We verzamelden de ontbrekende stukken bij tweedehandswinkels en op rommelmarkten. Uiteindelijk hadden we genoeg onsamenhangend bestek om de tafel feestelijk te dekken met een dozijn couverts. Verschillende geloofsovertuigingen vierden hun feesten met dit bestek. Mijn vader, afkomstig uit een orthodox joods gezin, stak kaarsen aan voor de sabbat, terwijl hij zichzelf na de oorlog als atheïst beschreef. Mijn broer en ik groeiden op zonder religieuze opvoeding, maar toen mijn ouders uit elkaar gingen, namen we het geloof van mijn moeder aan. Vele jaren vroeg ik me af wat religie voor mij betekent. Waarom mensen sterven voor hun geloof, waarom anderen je kunnen haten om wat je gelooft en waarom sommigen hun religie boven alle andere stellen, terwijl elke geloofsovertuiging wel iets moois te bieden heeft. Vandaag zou ik mezelf misschien beschrijven als methodist (een Amerikaans kerkgenootschap dat het meest lijkt op de PKN in Nederland) met invloeden uit het boeddhisme en het soefisme. Mijn uitgebreide, samengestelde familie omvat verschillende religieuze achtergronden en overtuigingen. Toch vormen we een gelukkige collage, net als de warboel van dat bestek, een complete, af en toe onsamenhangende, maar toch harmonieuze set.
De naaste familie vormt de basis, die tijdens feestdagen compleet wordt gemaakt door verre familieleden, vrienden en vreemden. Onze feestmaaltijden gedenken waarschijnlijk niet de feestdagen waarvoor mijn vader het bestek kocht, noch de feestdagen die afzonderlijke leden van onze familie vieren, maar we delen het besef dat feestdagen uiteindelijk gaan over ons overleven. Ze gaan over hoop te midden van duisternis, dankbaarheid voor de zon die terugkeert, het wonder vangeboorte en wedergeboorte. We slaan de handen ineen om te overleven en daarna vieren we dit met een feestmaal, ongeacht onze afkomst.
Het poetsen van al dat zilver kost tijd, maar brengt rust. De bewegingen zijn ritmisch: pasta aanbrengen, inwrijven, uitwrijven, wassen en opnieuw uitwrijven. Houd het zilver tegen het licht. Het glanst zacht, een doffe schittering na duizenden aanvallen met borstels en sponsjes. De messen zijn niet meer scherp, enkele vorktanden staan scheef. Krassen in het dunner wordende laagje zilver vertellen verhalen van veelvuldig gebruik. Toch blijft dit bestek mij beschermen tegen wanhoop. Op een herfstmiddag, wanneer het licht vervaagt, vangt het zilver een laatste schittering op. Die glinstering geeft mij vrede. Het herinnert me eraan dat ik overleef, dat wij overleven. En in die glans leven ook zij voort die dat niet deden, geborgen in de schittering van mijn vaders tafelzilver.
Oorspronkelijk geschreven op 13 december 2018 door Joan Vos-MacDonald voor tijdschrift ‘The Week’, dat verschijnt in de VS en het VK. Vertaald en aangevuld met recent vergaarde historische details door Jan-Willem Henfling (Hilversum). Gepubliceerd in GooiseMerenNieuws d.d. 23 december 2024.
Joan Vos-MacDonald is journalist en schrijft over zeer uit eenlopende onderwerpen, waaronder architectuur, design en de creatieve geest. Ze is de auteur van het boek High Fit Home (over het creëren van een woning die niet alleen functioneel en esthetisch is, maar ook bevorderlijk voor een gezonde en actieve levensstijl) en schrijft de laatste tijd voor Forbes.com over Koreaanse media. Ze werd geboren in 1947 in Bussum, emigreerde in 1953 met haar ouders en jongere broertje naar de VS en woont nu in het noorden van de staat New York.