Selecteer een pagina

Jessica Jacoby’s zoektocht naar haar wijdverspreide familie die Holocaust overleefde

Inge, een opdracht

Mijn tante Inge, zus van mijn overleden vader, pakt een kleine zwart-witfoto uit haar nachtkastje. Ik zie een jonge vrouw, het haar bedekt door een tulbandachtige sjaal en met een baby op schoot. “Deze kun je ook in het fotoalbum plakken”, zegt ze en geeft hem aan mij. Mijn plan is om alle losse foto’s uit de schoenendoos veilig te bewaren door ze in haar fotoalbum te plakken. Netjes met zelfklevende hoekjes zodat je ze kunt gebruiken wanneer dat nodig is zonder ze te beschadigen.
Mijn familiebezoek aan Johannesburg is niet helemaal onbaatzuchtig. Ik wil Inge graag meer laten vertellen over de mensen die in haar lange leven een rol hebben gespeeld.
“Wie is dat?” vraag ik haar.
“Dat is Helga met haar baby, mijn favoriete nicht, de dochter van tante Käthe, de zus van mijn moeder.”
“En wat is er met haar gebeurd?”
“Dat weet ik niet. Ze wilde naar Engeland.”
“Wat is Helga’s achternaam?”
“Zwartz, maar niet in de Duitse spelling, maar met een Z aan het begin en het einde. Helga’s vader Eli was Nederlands.
“Moet ik proberen haar te vinden?”
“Ach, dat zou leuk zijn, tegenwoordig met die computers is er veel meer mogelijk.”
“Oké, ik zal het proberen, maar daarvoor heb ik wat meer informatie nodig.”
“Thats all I can tell you.” Inges favoriete Engelse zin als ze niet weet wat ze moet zeggen.
Meer aanwijzingen krijg ik dus niet. Inge wil nu op het balkon koffiedrinken en geeft me een paar rand om bij de Italiaanse bakker aan de overkant gebak te kopen. Buiten vliegt een hadida uit de familie van de ibissen met luid gekrijs van het mooi verzorgde gazon op.

’s Avonds in de logeerkamer van mijn neef Peter, waar ik altijd woon als ik in Johannesburg ben, kijk ik naar het pakje met de brieven die mijn grootouders Jacoby aan hun kinderen schreven voor hun deportatie van Düsseldorf naar Minsk. Mijn oom Ernst, Inges echtgenoot, bewaarde ze zorgvuldig. Zo kom ik toch nog een paar dingen te weten: Käthe en haar man Eli leefden tussen 1939 en 1942 in Nederland. In de brief van 27 juli 1939 schreef mijn grootmoeder Ella: “Heb ik je al geschreven dat je nicht Helga getrouwd is? Als je haar wilt schrijven, het adres is: Helga Hoffmann, Londen 133 Farm Road Edgeware.”
Daarna een brief van 9 oktober 1939: “Helga heeft een zoon gekregen. Het zou een heel groot kind zijn.” Käthe Zwartz had naar aanleiding van de geboorte van haar eerste kleinkind met ‘Inchen’ (Regina) haar dochter in Engeland bezocht maar was naar Nederland teruggekeerd.

De volgende dag vertel ik Inge wat ik ontdekt heb in de brieven en dat het hoopgevend is bij de speurtocht naar Helga. Zij blijft sceptisch. “Ik ben bang dat ze tijdens het bombardement op Londen met het kind om het leven is gekomen.”
“Maar dat kun je niet weten”, zeg ik.
“Ik bedoel, omdat we niets meer van elkaar hebben gehoord.”
“Dat kan heel veel redenen hebben”, werp ik tegen. Ik zal in ieder geval al het mogelijke doen om Helga te vinden. “Wie is Inchen eigenlijk? Had Helga een zus?”
Inge weet het niet meer. “Helga was altijd alleen bij ons.”
Hieruit concludeer ik dat contact met mogelijke broers en zussen van Helga geen rol gespeeld hebben in haar leven.

Ik besef dat de zoektocht naar Helga niet eenvoudig zal zijn. Ook ben ik geïnteresseerd in het lot van haar familie in Nederland. Een verzoek bij Yad Vashem geeft snel zekerheid. Käthe en Eliëzer Zwartz werden in Sobibor vermoord. Helga heeft hen niet meer naar Engeland kunnen halen. En ik ontdek dat Helga ook een broer had, genaamd Herbert. Ook hij werd het slachtoffer van de Shoah – ergens in Polen.
Ik hoop op informatie over Helga Hoffmann-Zwartz van het ‘Wiedergutmachungsamt’in Düsseldorf – ik ben erg benieuwd.
Uit de informatie van het Wiedergutmachungsamt blijkt dat niet alleen Helga, maar ook haar zus Regina een aanvraag voor een uitkering hebben ingediend. Volgens de aanvraag uit de jaren zestig woonde Helga in Engeland en haar zus Regina in Amsterdam. Er zijn zelfs adressen, maar helaas zijn zij noch de Amsterdamse advocaat die hen vertegenwoordigd heeft bij de aanvraag in de hedendaagse telefoonboeken terug te vinden.
Ik wacht op verder nieuws of zij misschien een pensioen hebben, omdat daaruit zou kunnen blijken dat ze nog in leven zijn. Bij telefonisch contact met de betreffende instantie krijg ik te horen dat het dossier niet gevonden kan worden.
Dus ik moet naar Amsterdam schrijven – net als in Duitsland is er een registratiesysteem.
Zo kom ik er achter dat Regina onlangs is overleden. Het stemt me verdrietig. Nog een familielid dat ik niet meer kan leren kennen en van wie ik het overlevingsverhaal niet te weten kan komen.
Ella, mijn grootmoeder, schreef in haar brieven: “Inchen ist bei tante Selma.” Wat kan dit betekenen? Is zij met haar ondergedoken?
Ik ben meerdere keren in Amsterdam geweest en had haar kunnen bezoeken als ik van haar bestaan daar had geweten. Dus ik schrijf naar Helga’s laatst bekende adres in Engeland en ik krijg van de huidige eigenaren van het huis in Beckenham het vriendelijke antwoord dat zij het in 1965 van de familie Hoffmann hebben gekocht. Ze herinneren zich drie zonen, maar waarheen het gezin verhuisd is weten ze niet.
Opnieuw een doodlopende weg.

In Johannesburg viert Inge haar zesennegentigste verjaardag. Haar stem klinkt zwak aan de telefoon. Van haar ernstige beroerte twee jaar geleden was zij wonderbaarlijk goed hersteld. Toen ik haar afgelopen november bezocht, stond ze er nog op om mij samen met haar zoon, mijn neef Peter, naar het vliegveld te begeleiden. Maar in de maanden die volgden kreeg ze steeds meer moeite met ademhalen en werd ze afhankelijk van een zuurstofapparaat. Ze had longkanker.
“Is er nieuws over Helga?” vraagt ze.
“Helaas niet”, moet ik toegeven.
“Dat is jammer,” zegt ze en verandert van onderwerp.

Het is ons laatste gesprek. Een paar dagen later belt Peter om te vertellen dat Inge is overleden. Diezelfde avond nog vlieg ik naar Johannesburg voor de begrafenis. Maar de speurtocht naar Helga wil ik niet samen met Inge begraven.
Ik doe onderzoek naar haar via een advertentie in de Jewish Chronicle, en bij een Britse organisatie van Joodse vluchtelingen uit het nazitijdperk. Zonder succes.

In november 2009 krijg ik de kans om een ​​documentaire van een vriend, waarin ik een van de hoofdrolspelers ben, op het London Film Festival samen met hem te presenteren. Bovendien kan ik met mijn oude vriendin haar zestigste verjaardag vieren – we hebben elkaar veertig jaar geleden in de Joodse gemeente in Berlijn ontmoet en ze woont nu al vele jaren in Londen.
Nu heb ik eindelijk de kans om een ​​nieuw pad te bewandelen om Helga en haar zonen te zoeken. Ik maak een afspraak in de London Archives, waar de geboorteregisters worden bewaard. Ik weet via de brieven van de grootouders waar en wanneer Helga’s oudste zoon werd geboren. En bingo! Zo kwam ik aan zijn voornaam: Robert.
Thuis de volgende stap: ik vraag het Leger des Heils de zoektocht naar Robert Hoffmann over te nemen. Zij hebben andere mogelijkheden dan gewone burgers om toegang te krijgen tot Britse archieven, zoals de volkstellingen. Ik schrijf alles op wat ik weet en wie ik ben, uiteraard met al mijn contactgegevens.

Op 3 januari 2010 gaat de telefoon. Als ik “hallo” zeg, hoor ik de stem van een vrouw: “Je spreekt met Helga. Je bent op zoek naar mij?”

Helga

Na ons eerste telefoongesprek volgen er meer en er komt een briefwisseling op gang. Uiteindelijk kondigt Helga haar bezoek aan Berlijn aan in mei, vergezeld van zoon Robert. Ik reserveer twee kamers in een hotel op vijf minuten van mijn kleine appartement, omdat ik daar helaas geen slaapplek kan aanbieden. We brengen veel tijd samen door. Elke ochtend schuiven Helga en Robert voor het ontbijt aan in mijn keuken en wordt de dag gepland. Ik kan het nauwelijks geloven, Robert houdt van rommelmarkten, Helga houdt van kunst. Van allebei is er genoeg in Berlijn. Helga stuurt mij weg met Robert. “Jij gaat met hem mee, hij houdt niet van kunst”, besluit ze en duldt geen tegenspraak.
Helga heeft geen begeleiding nodig. “Ik ken de taal”, kondigt ze aan en stopt resoluut de plattegrond van de U-Bahn in haar handtas. Helga was lerares kunst en cultuur en Robert gaf les in scheikunde – hij is inmiddels ook al met pensioen. We hebben een goede tijd samen. Robert is niet alleen een gepassioneerd verzamelaar, maar ook een filmliefhebber.
Hij wil spontaan meewerken aan een video-interview voor de documentaire over mijn wijdverspreide familie waaraan ik dan werk. Helaas is Helga niet bereid eraan mee te doen. Ze wil het gewoon niet en Robert kan haar niet van gedachten laten veranderen.
Als afscheidscadeau geeft ze me de misdaadroman die ze net heeft gelezen en een klein, harig kattenbeeldje. We delen de voorliefde voor spinnende dieren met fluwelen poten. Helga vertelt dat ze als kind altijd al een kat wilde hebben, maar dat dat niet mocht van haar ouders. Het eerste wat ze deed toen ze haar eigen huis had, was een ​​poes nemen. Nog een foto op vliegveld Tegel en dan zijn ze weg. Maar een bezoek voor volgend jaar in Engeland is al afgesproken.

Het is een heldere junidag wanneer ik in Chelmsford uit de trein stap. Robert wacht op het perron. Hij komt uit Birmingham, waar hij sinds zijn studie woont. Voor de familiereünie komt hij graag naar Chelmsford. Robert neemt me mee naar zijn moeder, maar gaat meteen weer weg. Ik kocht snel een paar bloemen, waar ze blij mee is ook al ging er onderweg eentje kapot. “Macht nichts,” zegt Helga, “het gaat om het idee.”
De tafel is gedekt voor een uitgebreide lunch. Als Helga de thee haalt, kijk ik om me heen. Je ziet meteen dat hier een kattendame woont. De kussens op de bank en een prachtige tiffanylamp getuigen hiervan. Kater Barney ligt op de vensterbank en geniet van de zon. Hij laat zich kroelen en knijpt zijn ogen tot spleetjes, volkomen ontspannen.”Hoe lang woon je hier al?” vraag ik haar na het eten. “Sinds 1999. Toen John, mijn tweede echtgenoot, stierf, wilde ik niet langer in Norwich blijven. We hebben er negenentwintig jaar gewoond. Robert was toen in Canada voor zijn PhD. Francis, mijn jongste zoon, woonde al een hele tijd in Los Angeles. Maar Eric en Irene, mijn schoondochter, die je nog wel zult leren kennen, woonden al in Chelmsford met hun kinderen. Het was logisch om hier iets te zoeken. Ik vond het hier toen fijner vanwege de rust en stilte. Maar nu zijn heel veel Londenaren hierheen gekomen en die hebben de prijzen opgedreven.”
“Maar de foto waarmee mijn zoektocht naar jou begon is toch in London genomen? Vond je het daar niet leuk?” “Ja, dat klopt, en toen vond ik het ook leuk. Maar nu is het mij te hectisch. Weet je, sinds ik in 1935 vanuit Keulen hierheen kwam, ben ik al drieëntwintig keer verhuisd. Dat vind ik wel genoeg.” “Waarom ben je dan zo vaak verhuisd”, vraag ik.
“Wil je echt dat ik je mijn hele leven vertel? Dan ben ik morgen nog niet klaar.” “Nou, voor een korte versie hebben we toch wel tijd?” Dan glimlacht ze en begint.

“Toen ik naar Engeland ging, was het mijn bedoeling om stage te lopen in het ziekenhuis als voorbereiding op de studie geneeskunde. Maar dat lukte me niet. Ik had dus geen andere keus dan als oppas te gaan werken. Dat betekende als meisje voor dag en nacht. Echt geen pretje, en je moet niet denken dat de Engelsen ons met open armen ontvingen. Ik heb veel antisemitisme meegemaakt.”
“Je hebt je voornaam veranderd. Was dat omdat hij zo Duits was? Mijn vader ging ook van Klaus naar Claude.”
“Nou eigenlijk had hij zichzelf beter Nick kunnen noemen. Dat is de Engelse versie van Klaus. Maar voor mij was het vooral de kans om van een naam af te komen die ik niet leuk vind. Helen klinkt veel aardiger, vind je niet? En ja, hij is Engels – nog een voordeel.”
Helga, nu Helen, ontmoette een Joodse emigrant uit Danzig, Siegfried Hoffmann, bijgenaamd Friedl. Hij was van Joodse afkomst maar had niets met religie. In Danzig had hij zijn vrouw en dochter achtergelaten, dus Helen en hij konden pas na de scheiding trouwen. Robert werd geboren in september 1939, gevolgd door Eric in 1945 en Francis in 1948. Helen had nooit gedroomd van een carrière als huisvrouw en moeder maar een studie medicijnen was niet langer een optie. Ze besloot het onderwijs in te gaan en heeft de studies met succes af kunnen ronden.
De kinderopvang voor drie kinderen door au pairs bleek op den duur een groot probleem. Ook met het huwelijk ging het niet goed. Helen en Friedl waren uit elkaar gegroeid en gingen scheiden. Met haar tweede echtgenoot, John Gibbs, de muziekdirecteur van een Engels balletgezelschap, begonnen frequente verhuizingen.
Hoe zou ik ooit Helga Hoffmann achter de naam Helen Gibbs hebben kunnen vinden als geluk en het Leger des Heils niet hadden geholpen? Londen, Zambia, Oeganda, Bristol, om maar een paar plaatsen te noemen. Uiteindelijk Norwich en nu Chelmsford. Het laatste huis van haar veelbewogen leven, verzekert ze me.

Ina

Ik zou graag meer willen weten over Helga’s ouders en broers en zussen, maar weet niet zeker of ze over de doden wil praten. Ik probeer het toch. “Hoe was het thuis toen je nog in Keulen woonde?”
“Nou, mijn vader was vreselijk streng en zeer religieus, mijn moeder was angstig en overdreven bezorgd. Dat was trouwens een groot contrast met jouw grootouders. Die waren veel ontspannener en gaven hun kinderen veel meer vrijheid. Daarom was ik altijd een beetje jaloers op Inge. Niet in slechte zin. Ik heb ze bewonderd, wilde net als zij zijn en vond het gewoon leuk bij oom en tante in Düsseldorf.”
“Ben je in opstand gekomen tegen die beperkingen?”
“Opstandig was ik altijd en ik wilde mijn eigen leven leiden zonder religieuze regels. Stel je voor, toen Robert werd geboren, wilde mijn vader heel graag dat hij besneden zou worden. Hij heeft het me bezworen en hij bood er zelfs geld voor aan. Maar wij wilden onze kinderen niet religieus opvoeden. Ik ben van mening dat mannen religies van welke aard dan ook hebben uitgevonden om vrouwen te onderdrukken.”
Zo’n radicaal-feministische uitspraak verrast mij van een vrouw van haar generatie. Ik probeer een beetje begrip te creëren. “Vanuit zijn perspectief was het verbond met God en het behoren tot het jodendom iets heel belangrijks waar hij veel waarde aan hechtte. Ik heb zelf geen kinderen, maar ik heb Joodse vriendinnen die niet zeker wisten of ze hun zonen zouden laten besnijden steeds aanbevolen om het wel te doen.”
Dit verbaast Helen opnieuw. “Dat zou ik helemaal niet hebben gedacht, dat jij zo religieus bent. Jouw grootouders waren toch niet zo religieus? Is Klaus, je vader, later zo vroom geworden?”
“Nee hoor,”probeer ik uit te leggen. “Ik ging wel naar joodse les, wat ik leuk vond, en ik heb nog steeds een groot gevoel van verbondenheid met het geloof. Maar ik kom niet vaak in de synagoge en eet ook niet koosjer. Voor mij gaat het over cultuur en een liberale en ook wel feministisch-joodse theologie.”
Dit lijkt mijn gastvrouw niet te overtuigen. Bovendien vindt ze mijn interesse in de familiegeschiedenis obsessief – wat ik natuurlijk anders zie.
“Hoe was je contact met je broers en zussen?”, vraag ik.
“Hmm, nou van Herbert accepteerde ik niets. Die heeft van mij altijd de wind van voren gekregen, met Ina was dat minder succesvol. Ze was zo’n aardig iemand, niet zo
ruzieachtig zoals ik. We bezochten elkaar na de oorlog. Ik wilde haar naar Engeland laten komen en ze heeft een tijdje bij ons gewoond. Ik hoop dat ik niet te lelijk tegen haar ben geweest. Hoe dan ook, ze keerde na een tijdje terug naar Amsterdam. Ze had geen echte opleiding en leefde van een Wiedergutmachung-uitkering uit Duitsland.”
“Hoe heeft zij de Duitse bezetting overleefd?”
“Ze woonde bij een vriend in Amsterdam. Na de bevrijding is ze niet met hem getrouwd, hij is in het klooster gegaan.”
“En Herbert?” “De nazi’s hebben hem neergeschoten, tenminste dat vertelde Ina.”
“Het is zo jammer dat ik Ina niet heb leren kennen.” “Ja, ze stierf helaas in 2003 aan kanker, arm kind”, vertelt Helen. “Mis je haar?” “O ja, ik mis mijn zus heel erg.”

De middag brengen we samen door in de tuin met Eric en Irene, nog meer thee en meer cake. Ik logeer bij Helga, in mijn hoofd zal ze altijd deze naam dragen. We ontbijten samen. Ze lijkt een beetje gespannen. Ik vraag haar of alles in orde is.
“Ja, ik ben alleen gewoon een beetje moe. Het is leuk dat je bent gekomen, maar ik ben gewoon niet meer gewend aan bezoek.”
Al snel gaat de deurbel. Robert haalt me op en brengt me naar het treinstation. Thuis merk ik dat sommige vragen onbeantwoord zijn gebleven. Wie was hij, de man bij wie Ina is ondergedoken? Hoe past dat bij de opmerking in een brief van mijn grootmoeder Ella dat Ina bij Selma zou zijn, de enige nicht Rosenthal die in Nederland was gebleven, terwijl al haar zussen naar de VS waren gevlucht. En Herbert – had hij ook geprobeerd onder te duiken en is hij verraden?

Het is de vraag of Helga meer had kunnen of willen zeggen. Hoe dan ook, ik ben er nooit aan toegekomen om het verder uit te zoeken.

Tijdens het boodschappen doen werd Helga aangereden door een bus. Ze overleefde de botsing als door een wonder, met relatief lichte verwondingen, maar haar voorheen sterke wil om te leven was gebroken. Ze raakte steeds meer teruggetrokken en stierf in 2014 in haar huis in Chelmsford. Robert en Eric gingen op zoek naar een nieuw huis voor kater Barney maar hij ontsnapte. Ik denk dat hij zelf op zoek is gegaan naar een nieuw gezin en dat hij zich liefdevol laat verzorgen, zoals eerder door Helga.