Selecteer een pagina

H. Kamerlingh Onnesweg 29 Bussum

Saul Saly “Sally” Rabinowitz
Leipzig 22 juli 1889 – Sobibor 23 juli 1943

Ruchlja “Rose” Rabinowitz – Brechner
Sosnowitz Polen 20 april 1902 – Sobibor 23 juli 1943

Samson Samuel Rabinowitz
Leipzig 2 augustus 1932 – Sobibor 23 juli 1943

Israel “Julius” Polak
Goor 4 november 1879 – Sobibor 23 juli 1943

Regina Polak-Meijenberg
Adelebsen 19 april 1881 – Sobibor 23 juli 1943

Mathilde Polak
Adelebsen 1 maart 1918 – Sobibor 23-7-1943

Het verhaal van de familie Rabinowitz
Saul Saly (Sally) Rabinowitz werd op 22 juli 1889 geboren in Leipzig. Hij ging na zijn middelbare school naar de universiteit in Leipzig waar hij filosofie studeerde. Daarna ging hij aan het werk als bibliothecaris en leraar Engels en Joods cultureel werk bij de Joodse Gemeenschap in Leipzig. Hij trouwde in Hannover op 14 september 1928 met Ruchlja Rabinowitz – Brechner, geboren op 20 april 1902 in Sosnowitz, Polen. Het echtpaar Rabinowitz kreeg een zoon, Samson Michael Rabinowitz, geboren in Leipzig op 2 augustus 1932.

Gedurende de jaren daarna nam de jodenvervolging in Duitsland een grote vlucht. Omdat Leipzig van de Duitse steden een van de de grootste Joodse gemeenschappen heeft, zijn de gevolgen van het nazi-geweld daar sneller en heviger dan in andere steden. Het grootste deel van het joodse leven werd vernietigd in de Kristallnacht van 9 op 10 november 1938. ’s Morgens vroeg werd de gemeentelijke synagoge in brand gestoken. De Ez-Chaimsynagoge, een andere belangrijke synagoge, onderging hetzelfde lot, evenals grote joodse winkels en scholen. De branden werden niet geblust. Slechts belendende percelen werden vrijgehouden van vuur. ‘s Middags werden twee joodse koffiehuizen aangevallen, en ’s nachts werden de joodse begraafplaatsen vernield. Nog drie synagoges werden vernietigd. Alle heilige boeken en artefacten werden op straat gegooid en in brand gestoken. De Joodse wijken werden compleet verwoest. De SA, SS en de fanatiekste nationaalsocialisten dwongen de getroffen joden om de schade aan hun eigen vernietigde gebouwen op te ruimen. Het geweld tegenover joodse families was ongekend. Joden werden uit hun huizen verjaagd, aanwezige kostbaarheden en inboedels geroofd. Honderden joden verdwenen in gevangenissen en concentratiekampen. Voor de familie Rabinowitz reden om snel te vluchten.

Saul meldde zich met zijn gezin op 4 januari 1939 in Nederland. Het gezin woonde tijdelijk in een pension op de Generaal de la Reylaan in Bussum en op 1 december van dat jaar volgde opname in het bevolkingsregister van Bussum. Uiteindelijk volgde inwoning op de eerste verdieping van de Kamerlingh Onnesweg 29 bij de familie Polak.

De kleine Samson Rabinowitz kon maar tot de zomervakantie van 1941 naar school. Toen werd alle joodse kinderen toegang tot de scholen verboden. In Bussum werd een aantal kinderen opgevangen in een speciaal voor hen ingericht klasje boven de synagoge in de Kromme Englaan.
Saul werkte toen als leraar bij de Van Alphenschool aan de Oudeschans in Amsterdam. In september 1941 werd de school op last van de Duitse bezetter ingericht als Joodse School Nr. 1. De niet-joodse kinderen werden overgeplaatst naar scholen in de buurt, zodat alleen de joodse kinderen overbleven.

In 1942 volgde voor het gezin de gedwongen verhuizing naar Amsterdam, in eerste instantie naar Asterdorp. Op 8 mei is bij hen de huisraad door de bezetter geïnventariseerd. Op de lijst staat lijfgoed, wasgoed, kleding, vier koffers, levensmiddelen en bestek en een elektrisch strijkijzer. De waarde werd geschat op zeven gulden. Het was vanaf dat moment verboden om nog iets uit het huis te verwijderen. De inboedel die bleef staan na het gedwongen vertrek werd enkele dagen daarna verwijderd en naar Duitsland overgebracht om te worden verkocht of verdeeld onder de Duitse bevolking.

Saul kreeg een Sperre van de Joodsche Raad voor hem en zijn gezin vanwege zijn functie op de Joodse school Nr. 1. “Bis zum Weiteres”, voor zolang het duurt.

In Amsterdam vonden in de maanden mei en juni 1943 grote razzia’s plaats die het joodse leven nog verder ontwrichtten. In mei alleen al werden 11.000 mensen uit de stad weggevoerd. Ook het gezin Rabinowitz was hiervan het slachtoffer. Zij werden op 2 juni 1943 ingeschreven in Kamp Westerbork. De Sperre van Saul en zijn gezin redde hen niet langer. Op 20 juli volgde hun deportatie naar Sobibor, waar zij op 23 juli aankwamen. Zij werden direct na aankomst vermoord in de gaskamers.

Bronnen: Joods Monument, Oorlogsbronnen, Archief Gooi en Vechtstreek, Delpher, ArolsenArchiv, NIOD, Nationaal Archief, Stadtarchiv Leipzig, Bundesarchiv.de, stadtmuseum.leipzig.de, MyHeritage, Geni.com

Het verhaal van de familie Polak

In dit huis aan de Kamerlingh Onnesweg woonden twee gezinnen die veel overeenkomsten hadden. Het gaat om de families Polak en Rabinowitz. Die overeenkomsten betroffen in de eerste plaats de reden waarom ze in Nederland woonden: ze waren alletwee voor de oorlog gevlucht uit Duitsland om te ontkomen aan het anti-joodse geweld en beperkende maatregelen. Ze hoopten, net als duizenden andere Duitse joden, hier veilig te zijn. Een andere overeenkomst is hun einde: beide gezinnen werden in 1943 in dezelfde trein gedeporteerd vanuit Westerbork naar hun eindbestemming Sobibor.
Israel Polak zocht zijn toevlucht in Nederland, het land waar hij notabene was geboren: in 1879 in het Overijsselse Goor. Als jongeling verhuisde hij naar Duitsland naar het pittoreske plaatsje Adelebsen, niet ver van Göttingen in Niedersaksen.
Hij trouwt daar op 24 november 1903 met Regina Meijenberg en het echtpaar blijft een aantal jaren in Adelebsen wonen. Israel is koopman van beroep. Hij drijft een handel in wisselende artikelen: olie, verf en sigaren.
Het dorp heeft evenals Goor een grote en bloeiende joodse gemeenschap. Veel bestuurlijke en financiële functies worden vervuld door joden. Een jaar na hun huwelijk krijgen Israel en Regina hun eerste zoontje, Friedrich Karl, roepnaam Fritz. Twee jaar daarna volgt opnieuw de geboorte van een zoontje, Hugo. Hij sterft wanneer hij vier maanden oud is. In 1907 wordt vervolgens een dochtertje Dina geboren, vernoemd naar Israels moeder. Elf jaar later wordt het echtpaar verblijd met een nakomertje, Mathilde.

Het antisemitisme krijgt in Adelebsen vroeg gestalte. Al in 1929 worden voor het eerst vernielingen aangericht op de joodse begraafplaats. Fanatieke antisemieten gaan zich te buiten aan pesterijen en intimidatie. Veel gezinnen verhuizen naar Göttingen, zo ook de familie Polak. Helaas wordt het leven er niet beter op. Integendeel. Nadat Hitler in 1933 aan de macht is gekomen, wordt in de stad een SA-demonstratie tegen “Joodse gruweldaden” gebruikt om bij 40 joodse zaken de ruiten in te slaan en de vensters van woningen te vernielen. Enkele joodse bewoners worden in een veewagen door het stadje gereden en intussen mishandeld

Er is weinig keus voor de joodse bevolking, het leven gaat door. Fritz, de oudste zoon van Israël, studeert rechten en gaat aan het werk als advocaat. Hij trouwt in 1934 en verhuist met zijn vrouw binnen Duitsland. Ook Dina, de oudste dochter, trouwt en woont met haar man niet ver bij haar ouders vandaan.
In 1937 raakt Israel zijn zaak kwijt door de anti-joodse maatregelen van de nazi’s. Het leven is tegen die tijd met alle beperkingen praktisch onmogelijk geworden en hij vlucht met zijn vrouw en zijn dochter Mathilde naar Nederland. Israel is dan 60 jaar oud, zijn vrouw 58 en Mathilde is 21.

Zij gaan wonen aan de Kamerlingh Onnesweg 29 in Bussum. Er is niet veel bekend over hun bezigheden in die tijd. Na ruim anderhalf jaar, in december 1940 verhuren zij een deel van hun woning aan de familie Rabinowitz, Saul Saly, zijn vrouw Ruchlja en hun zoontje Samson Michael, ook Duitse vluchtelingen.
In augustus 1942 worden de joodse gezinnen in het Gooi gedwongen te verhuizen naar Amsterdam. Daar woont het gezin Polak tot zij worden geïnterneerd in Westerbork, waarna zij op 20 juli gedrieën naar Sobibor worden gedeporteerd. Daar sterven zij op 23 juli 1943 direct na aankomst in de gaskamers.

Hun oudste dochter Dina is een jaar daarvóór met haar man in het getto van Warschau gestorven.
Fritz, hun oudste zoon, zal nog een jaar leven, maar ook hij ontkomt niet aan de moordmachine van de nazi’s. Hij sterft in 1944 de gasmoord, een maand later dan zijn vrouw Bernardine.

Bronnen: Joods Monument, Oorlogsbronnen, Archief Gooi en Vechtstreek, Delpher, ArolsenArchive, NIOD, Nationaal Archief, Bundesarchive Niedersachsen, Historisch Goor, My Heritage.com